Een afbeelding van de gedeeltelijk vergeefse reddingspoging van de bemanning van het Amelander schip De Vreede bij Huisduinen in 1824. Zes redders en drie Amelander bemanningsleden verloren het leven. De ramp was de aanleiding voor de oprichting van de Noord-en Zuid Hollandse reddingsmaatschappijen.
COLLECTIE
De moed van Kersje Siedses Meester
Het oudste bewaarde getuigschrift
In dezelfde storm die op 14 oktober 1824 het leven eiste van zes moedige mannen uit Huisduinen bij het redden van de kapitein, bootsman en stuurman van het fregat De Vreede, liep bij Ballum de galjoot Louisa Augusta op het strand. Toen de Ballumers Kersje Siedses Meester en Jan Foeke Koster het 'Skip op stran' hoorden, zou Meester in zijn onderbroek en zonder kousen naar het strand zijn gerend. Daar heerste paniek. De trossen die vanaf de Louise Augusta waren uitgeworpen konden niet worden opgepikt. Kersje Meester en Jan Koster wisten met behulp van een paard en grote krachtsinspanning een tros bij het achterschip op te pikken. Op de terugweg naar het strand sloeg de branding Meester van het paard. Hij dankte zijn leven aan Jan Koster, die snel op het paard sprong en Kersje Siedses van een wisse dood redde. De tros werd overhandigd aan de wagenaars - voerlieden met paard en wagen - op het strand. Vijf schipbreukelingen werden in in veiligheid. gebracht. Alleen de kapitein van de Louise Augusta overleefde de stranding niet. Hij was overboord geslagen en verdronk.
Voor hun moedige optreden werden Meester en Koster in het jaar daarop in Holwerd beloond met een zilveren medaille, een halve gouden rijder en een getuigschrift van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen. Dat getuigschrift is het oudste aandenken in de collectie van het Maritiem Centrum Abraham Fock aan een redding van schipbreukelingen.
De oorkonde uit 1824
Voorval ook beschreven in Memori Boeck van Sorgdrager
De stranding van de Louisa Augusta staat ook beschreven in het Memori Boeck van Cornelis Pieter Sorgdrager (1779 - 1826). Daarin staan de observaties van de Hollumer Mennisten-leraar en winkelier in stoffen en fournituren van het dagelijkse leven op Ameland. Sorgdrager meldt op 14 oktober 1824 dat bij Ballum een galjas beladen met stokvis, traan en koper is gestrand en dat - behalve kapitein Jacob Christiaan Wrouwman die verdronk - 'het Volk is geborgen'. Over het dagelijkse leven op Ameland - strandingen zijn er aan de orde van de dag - aan het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw is een bijdrage opgenomen in de hertaling van het Dagboek van Hidde Dirks Kat. Een bewerking daarvan vind u hier.
Fregat De Vreede had Amelander bemanning
Op het fregat De Vreede dat op 14 oktober 1824 aan de grond liep bij het Noord-Hollandse Huisduinen voeren veel Amelanders. Het schip had onder de naam De Liefde eerder voor de Verenigde Oost-Indische Compagnie gevaren en was op het moment van de stranding eigendom van de in 1766 geboren Cornelis Jansz. de Boer uit Hollum. Hij was ook de schipper tijdens de fatale reis en overleefde de scheepsramp niet. Stuurman Pieter Romkes Stoeltjes en bootsman Henrik Minnes Zwart verdronken eveneens. Drie andere Amelanders - Lieuwes Hedzes de Vries, Rienk Siebes Visser en Rein Everts Rang - werden gered.
Ramp De Vreede was begin georganiseerd reddingwezen
De ramp met het Amelander schip De Vreede was de aanleiding om het reddingwezen te organiseren. Abraham Fock, naamgever van het Maritiem Centrum in Hollum, was een van de initiatiefnemers.
Zeventien scheepsrampen op één dag
Bron KNRM | YouTube
Op het nippertje van een wisse dood gered
Redder Barend Hendriks Zwart was de uitputting nabij
De met hout beladen Noorse bark Albertina was 0p 30 november 1851 onderweg van het Noorse Drammen naar Plymouth toen het op de buitengronden ten noorden van Ballum aan de grond liep. De reddingboot van Hollum werd gealarmeerd en een zeer moeilijke reddingsoperatie ging van start.
Pas bij een derde poging lukte het de redders een drenkeling uit het water te plukken. Een andere Noor die overboord was geslagen, verdronk.
De omstandigheden waren zo zwaar dat de vermoeide redders Wessel van der Kooi, Barend Hendriks Zwart en Wessel Edes na twee pogingen het schip te bereiken moesten worden vervangen..
Nadat de reddingboot met een verse ploeg redders vol water liep en weer terug moest naar het strand, lukte het bij een vierde poging de overige bemanningsleden van de Albertina over te nemen, Enkele minuten daarna werd de Albertina verbrijzeld en verdwenen de restanten in de golven.
Deze Noorse medaille kreeg Barend Hendrik Zwart van het Noorse koningshuis. Hij draagt de beeltenis van koning Karel III Johan van Noorwegen.
Een kind glipt uit de handen van de stuurman
Niet alle opvarenden van de Jonge Hero gered
Zij vonden de dood in de baren van van de zee op het ogenblik dat ik dacht dat de redding nabij was, schreef schipper R.E. Brouwer van de Jonge Hero later. Brouwer en een deel van zijn bemanning brachten het er levend vanaf, zijn vrouw en twee kinderen niet.
De Jonge Hero was in een storm voor de kust van Ameland in problemen gekomen, nadat er van alles van dek was gespoeld en de giek, de kluiver en de jagerboom waren gebroken. Een uur nadat het schip was gestrand, kwam de reddingboot hulp bieden. De redders slaagden erin bij de eerste poging drie bemanningsleden mee te nemen. Toen ze bij het schip aankwamen om de vrouw, de twee kinderen en de stuurman van het schip te halen, stond de roef inmiddels vol water. Het lukte de stuurman nog een van beide kinderen vast te pakken, maar door de wilde zee moest hij het loslaten. De beide kinderen en de vrouw van de kapitein, Hendrichien Meinsema, verdronken, Het lichaam van de vrouw spoelde later op het oostelijk deel van Ameland aan. Wie de redders waren is niet bekend, maar getuige een hulde-oorkonde was Jan Eewes Visser één van hen. Bijna zeven jaar later zou Visser verdrinken bij een reddingsoperatie.
Een dorp en een eiland in rouw
Vijf Hollumer redders verdrinken in een kolkende zee
In de vroege ochtend van 27 augustus 1861 strandde de Noorse bark Dieppe- Packet bij Hollum. Het schip was met een lading zout onderweg van Noorwegen naar Dieppe. Het had wel eens harder gestormd, maar de al langer doorstaande wind had een hoge zeegang veroorzaakt. Dat was goed te zien aan de reddingboot die voortdurend achter een golf wegzakte en voor enkele ogenblikken uit het zicht van de toeschouwers op het strand verdween.
De redders hebben weinig succes. Ze zijn al enkele uren bezig, maar moeten telkens terug omdat de boot vol water is gelopen. Om elf uur zien de toeschouwers dat vanaf de Dieppe-Packet een vlet te water wordt gelaten. Wind en een voortrollende watermassa zetten de vlet aan het strand. Vijf redders stappen in de reddingboot; er moet ruimte overblijven om schipbreukelingen mee terug te nemen.
Of de tros tussen het strand en de Dieppe-Packet niet strak genoeg gespannen stond weten we niet. De toeschouwers zien dat de boot halverwege dwarszee komt te liggen en even later omslaat. Jan Eeuwes Visser, Pieter Tjeerds Visser, Bruin Pieters Mores, Siebe Douwes van der Laag en Aldert Hendriks Visser verdrinken.
Het lukt de bemanning van de reddingboot van Nes, die beter kan omgaan met de holle zee, om tien bemanningsleden van de Dieppe-Packet van boord te halen. Maar op het eiland is het verdriet over het verlies van vijf dorpsgenoten veel groter dan de vreugde over de geslaagde redding. Van de vijf Hollumer redders is alleen het lichaam van Jan Eeuwes Visser aangespoeld.
Verstijfd van kou en angst in het want
Lolke Jans Kanger wrikte doodsbange haringvissers los
Ze moeten in doodsangst hebben gezeten, de haringvissers op D'Vreede 63 die op 16 november 1861 bij Ameland strandden. Hun schip werd steeds verder stukgeslagen en om niet in het water terecht te komen hadden ze zich aan het want vastgemaakt. Ze waren zo verkleumd dat ze niet meer in staat waren om zich los te maken, toen een roeireddingboot langszij kwam. Een van de bemanningsleden van de reddingsboot, Lolke Jans Kanger wachtte het juiste moment af. Op het moment dat een golf zijn hoogste punt had bereikt, sprong Kanger over op het wrak. Daar maakte hij de doodsbange vissers los om ze vervolgens in de reddingboot over te zetten.
Lolke Jans Kanger maakte deel uit van een reddingsploeg die verder bestond uit Jan Douwes Dokter, Hidde Dirks de Groot, Jacob Douwes Dokter, Douwe Hendriks de Boer, Folkert Cornelis de Haaan, Jan Remmerts Visser en Lolke Kat.
Niet alles is altijd koek en ei
Bij de redding van de Mary Steward ging veel mis
Er zitten wat rafelranden aan het verhaal van de stranding van de Engelse stoomboot Mary Steward op 18 september 1873. De bootsman van Hollum negeerde die avond een verzoek van enkele Ballumers om uit te varen, hoewel de Mary Steward een blauw licht voerde ten teken dat het in nood verkeerde. Bij het krieken van de dag was de reddingboot wel paraat, maar het water stond toen zo hoog tegen de duinen aan, dat de bemanning op advies van burgemeester Van Heeckeren besloot te wachten tot het water was gezakt.
Wat volgde, verdient ook niet de schoonheidsprijs. Er werden drie vergeefse pogingen ondernomen om een werpanker over te gooien. Toen dat bij de vierde poging lukte schoot de reddingboot de Mary Steward voorbij en kapten de redders de lijn. Drie bemanningsleden van de Engelse boot die dachten dat de reddingspogingen werden gestaakt, sprongen daarop in zee in een poging het strand te bereiken. Twee van hen overleefden dat niet. Met nieuwe redders onder leiding van Nessumer bootsman Gerben Jans Toren lukte het vervolgens de zeven overgebleven bemanningsleden van de Mary Steward veilig aan land te brengen.
Het verhaal krijgt nog een staartje
De reddingsoperatie werd vanaf de duinen gevolgd door belangstellenden, onder wie veel 'vreemdelingen'. Burgemeester Van Heeckeren constateerde, dat die vonden dat de redders onbekwaam en bang waren. Het leidde er toe dat de Hollumer bootsman aftrad. De reddingmaatschappij betaalde de redders wel de hoogste premie uit: een tientje en een medaille.
Op het hoofdkantoor van de Reddingmaatschappij in Amsterdam moet men zich enkele maanden later de wenkbrauwen hebben gefronst bij het lezen van een brief van roeier Jan Johannes van den Brink uit Nes.. Hij beklaagt zich erover dat burgemeester Van Heeckeren partij trekt voor zijn zwagers Gerben Jans Toren en Sijbrand Sijbrands Bakker. Hij bevoordeelt hen, terwijl ze door hun werk niet altijd bij reddingsoperaties aanwezig kunnen zijn. Fijntjes wijst Van den Brink, die niet goed kon opschieten met Toren en Bakker, er op dat hij sinds 1846 de meeste schipbreukelingen heeft gered.
Een perfecte redding
Alle elf bemanningsleden van Noorse bark gered
Toen de balans was opgemaakt stelde de voorzitter van de plaatselijke commissie, burgemeester Van Heeckeren tevreden vast dat alle opvarenden van de Noorse bark Telegraf waren gered. Maar wat was het zwaar geweest voor de ploeg van het reddingstation Hollum. De redding had zoveel van de redders gevergd, dat hun inspanning werd beloond met de hoogste premie en een bronzen medaille.
De Telegraf was onderweg van Shoreham naar Langesund toen ze in de avond van 11 oktober 1887 strandde op een bank tussen Terschelling en Ameland. Het woei zo hard en de zeeën gingen zo hoog dat het onmogelijk was de reddingboot in zee te brengen. In de nacht luwde de storm, waardoor de boot in de ochtend te water kon worden gelaten. Ook toen moesten de redders hun laatste krachten aanspreken om de zeven bemanningsleden veilig aan de wal te kunnen brengen.
De redders waren Jacob Folkert Visser, Teunis de Jong, Dirk Pieters Visser, Klaas Gribberts Dokter, Arend Jacobs Barf, Botte Jans Bakker, Hendrik Jans Bakker en Jan Dirks Bakker.
Een onbekende redding
Belgische vissers drukken dankbaarheid uit in oorkonde
Wat er precies gebeurde in de nacht van 12 april 1889, is niet bekend. Toch nemen we de gebeurtenis op, omdat schipper Jacob Folkert Visser van de reddingboot later deze 'blijk van dankbaarheid' kreeg van dertien opvarenden van de Antwerpse visserssloep Van Baelen. Het is het enige document in de collectie van het Maritiem Centrum Abraham Fock, waarin de bemanningsleden van een schip hun dankbaarheid middels een oorkonde uiten aan hun redders.
Van een leien dakje ging het niet
Twee Zweedse schepen bij Ameland gestrand
Het is een van de bekendste scheepsrampen van Ameland: de stranding van het Zweedse stoomschip Malmö op 17 november 1928 bij Nes. Het is het verhaal van een moeilijke redding, waarbij uiteindelijk het merendeel van de bemanning veilig aan wal kwam. Drie Zweden overleefden de ramp niet. Toen het de redders maar niet lukte om langszij te komen, waren veertien Zweden in een eigen sloep gestapt. Elf van hen bereikten veilig het strand, drie verdronken.
De eerste reddingboot die in de buurt van de Malmö kwam was die van het station Nes. In de buurt gekomen van de Malmö kreeg ze pech en dreef ze voortgestuwd door de harde westenwind de Zweed voorbij. Even later stond de drijfnatte bemanning op het strand, Toen de reddingboot vroeg in de ochtend weer op pad ging, zag de bemanning de inmiddels gealarmeerde reddingboot Insulinde van Oostmahorn met kapitein Mees Toxopeus in de buurt van de Malmö. Om elf uur zetten de Amelander redders hun boot op het strand. Na vier vergeefse pogingen lukte het de Insulinde de zes aan boord gebleven Zweden over te nemen.
Tien dagen later duikt een Zweeds spookschip op
Op het brandende fornuis pruttelt een pan met pruimen. Het licht in de kombuis brandt. Verder is het doodstil. Er is niemand aan boord van de Tartar. De tien roeiers en schipper Harmen Visser van de Hollumer reddingboot treffen tien dagen na de stranding van de Malmö een spookschip aan voor de kust van Ballum. Al snel bleek dat de bemanning van de Zweedse boot Tartar was gered door de IJmuiden 12 Johanna. Om de zee te kalmeren hadden de bemanningen van beide schepen olie op de golven gegoten. Met een paar slagen over een stukje door de olie bedaarde zee waren de Zweden in hun reddingssloep langszij de Johanna geroeid en konden ze overstappen.
Opgeteld moeten er in de tien dagen tussen de strandingen van de Malmö en Tartar tientallen redders in touw zijn geweest. Het Maritiem Centrum Abraham Fock heeft van vier van hen medailles in de collectie: Lolke Kanger, Piet IJnsen, Botte Ney en Dirk Tieman. Van Kanger en Ney is ook de Zweedse medaille in de collectie.
Op de oorkondes van de Reddingmaatschappij staat precies omschreven waarvoor de redders worden geëerd. In het geval van Dirk Tieman (links) voor pogingen om de bemanning van de Malmö te redden. Botte Ney (rechts) kreeg de medaille en oorkonde voor het redden van 14 bemanningsleden van de Malmö en het maken van een tocht naar de Tartar.
Nog tijd om de scheepshond op te halen
Vijftien opvarenden van tjalken en een trawler gehaald
Het jaar 1938 is het eerste jaar waarin we jachten in nood in de annalen tegenkomen. De tjalken Hoop op behoud en Johanna waren op 4 oktober in problemen gekomen en voor de opvarenden van de Johanna zag het er slecht uit. Dat kreeg de bemanning van de reddingsploeg onder leiding van schipper Botte Ney te horen, toen die als eerste bij de Hoop op behoud aankwam. De redders zetten koers naar de Johanna, pikten daar de vader, moeder en een kind op. Op weg naar de Hoop op behoud kwamen ze er achter dat de scheepshond was achtergebleven op de Johanna. Die werd alsnog van boord gehaald. Daarna werden de drie opvarenden van de Hoop op behoud gered. Beide tjalken verdwenen kort daarna in de golven.
Vier dagen later moesten de redders opnieuw uitrukken. De IJmuider trawler Sperwer, met negen man aan boord, was tussen Ballum en Hollum gestrand. Ter hoogte van het wrak van de tien jaar eerder gestrande Tartar werd de motorreddingboot Adriaan de Bruine te water gelaten. De redding verliep vervolgens zonder al te grote problemen.
De getuigschriften van Lolke Kanger, Sietse de Jong, Douwe Borsch en Botte Ney.