Wie in nood is, wordt gered
Bij storm was Ameland in de tijd van de zeilvaart voor schepen al snel lagerwal. De wrakkenkaart hiernaast laat zien dat in de afgelopen eeuwen talloze schepen voor de kusten van eiland vergingen. Er zijn weinig bronnen die vertellen hoe het met de bemanningen verging. Dat de een zijn dood, de ander zijn brood is, werd op Ameland wel duidelijk. Het jutten heeft de Amelanders altijd in het bloed gezeten en de restanten van een gestrand schip leverden geld op. In een van de eerste bronnen, het Memori Boeck van Cornelis Pieter Sorgdrager, wordt nauwgezet verslag gedaan van strandingen in de achttiende en de negentiende eeuw, en de opbrengsten daarvan. Zelfs de officiële geschiedschrijving van de KNRM vermeldt dat op Ameland in de eerste jaren van het georganiseerd reddingwezen het jutten vaak prioriteit had.
In de jaren daarna maakten de Amelanders redders dat meer dan goed. Ze hebben het leven van honderden zeelui gered. Sommigen redders verloren daarbij het leven. De eersten waren twee redders van het station in Nes die in 1844 bij een poging een opvarende van de Diane te redden, zelf in de golven verdwenen. Op 25 augustus 1861 verdronken vijf Hollumer redders bij een poging om de opvarenden van het Noorse schip Dieppe Packet te redden. Dat verhaal staat beschreven op de pagina Redders van Ameland op deze site. Het is het tragische bewijs dat de medailles en oorkondes die aan de redders werden uitgereikt, ook hun keerzijden hadden.
Pas in de vorige eeuw, toen de motorreddingboten de roeireddingboten vervingen, werd het voor Amelander redders minder riskant om schipbreukelingen van hun voor de kust gestrande schepen te halen. Het roeitijdperk, waarin de schippers Gerben Jans Toren (40 dienstjaren) en Jacob Folkerts Visser (37 dienstjaren) de bekendste namen werden, duurde in Hollum tot 1937, in Nes tot 1946.
Abraham Fock stond aan de wieg van reddingswezen
Abraham Fock (1793 - 1858) is de naamgever van de motorreddingboot die nog steeds jaarlijks zo'n veertien keer door paarden in zee wordt getrokken.
Ook het Martiem Centrum in Hollum draagt zijn naam.
Zijn verbondenheid met het reddingswezen dankt Fock aan het feit dat hij in 1824 medeoprichter was van de Noord-en Zuid-Hollandsche Redding Maatschappij (NZHRM). Hij was ook jarenlang voorzitter van de reddingsmaatschappij.
Abraham Fock was van 1844 tot zijn overlijden in 1885 directeur van de Nederlandsche Bank. Zijn vader, Jacob Fock, had die functie ook bekleed, van 1827 tot 1835.
De familie Fock was een Amsterdamse patriciërfamilie, die een belangrijke rol speelde in het Amsterdamse zakenmilieu. De familie was doopsgezind en kerkelijk zeer actief; ook Abraham vervulde veel kerkelijke en liefdadigheidsfuncties in de hoofdstad.
De familie Fock is van oorsprong Pools. De betovergrootvader van Abraham Fock - hij heette ook Abraham - werd in 1694 in Gdansk (Danzig) geboren.